De prentvoorbeelden van Marot bleven in de 18e eeuw nog lang doorwerken in de Nederlanden.
Meubelmakers, steenhouwers, tapijtmakers en architecten namen ze over en zorgden voor verspreiding door het hele land.
Rond 1750 doet de Rococo zijn intree. Een sierlijke grilligheid in de vormgeving krijgt
de overhand. De symmetrie wordt een beetje losgelaten. De zogenaamde gedraaide kuif (= de rocaille) is
heel kenmerkend voor de Rococo-periode.
De symmetrie wordt zeker niet helemaal losgelaten, maar een asymmetrisch accent is wel vaak kenmerkend.
Eigenlijk zien we de Rococo vooral in de interieurs optreden: stucwerkplafonds, wandbetimmeringen en -bekledingen
vormen stilistisch een geheel en er worden vooral zachte pasteltinten gebruikt en waar mogelijk verguldsel.
Er worden ook al wel motieven ontleend aan de chinese en japanse kunst.
Aan de buitenkant van der huizen zien we de Rococo-ornamenten vooral in de topgevels, in de imposante
voordeurpartij, de deuren zelf en in de toegangshekken van de grotere buitenplaatsen.
Een van de fraaiste voorbeelden van Rococo in Nederland is het stadhuis van Sneek.
De bordestrap is uit de Lod. XIV periode (1745) maar de rest van de gevel is vernieuwd in de periode 1760-1767,
de bloeitijd van de Rococo.